Leo Timmers, in het begin Grard geheten, werd geboren op 1 januari 1919 op de Eikenheuvel in Uden als zoon van Janus Timmers en Mijntje Hoefs. Drie weken na een ernstig auto-ongeluk overleed hij te Veghel in het ziekenhuis op 7 november 1994.
Op 18-jarige leeftijd gaf hij te kennen dat hij priester wilde worden. Familie en buurt keken er niet van op dat hij weer wilde gaan studeren, want zij vonden toch al dat hij niet geboren was met een paar sterke werkmanshanden maar dat hij veel meer met zijn hoofd bezig was. Maar dat hij priester wilde worden, was voor degenen die zijn kwajongensstreken maar al te goed kenden wel een verrassing.
In 1950 vertrok pater Leo Timmers naar Belgisch Congo waar hij zich, ondanks de gebrekkige voorbereiding, altijd heel goed thuis heeft gevoeld. In die tijd was de missione¬ring nog voor een groot deel ingesteld op het winnen van zieltjes. Van tijd tot tijd trok men de brousse in om in de talrijke dorpjes de Mis te lezen, biecht te horen, te dopen, kapellen te bouwen, zieken te verzorgen en eventuele problemen op te lossen. Dit was werk dat hem na aan het hart lag: met mensen omgaan. Dankzij zijn brieven naar huis krijgen we een goed beeld over het wel en wee van een missiepost in deze periode in Belgisch Congo. Na de onafhankelijkheid ontstonden problemen omdat Staat en Missie door verschillende topambtenaren als een eenheid werden beschouwd. Leo Timmers moest helaas, met behulp van Congolese vrienden, zijn geliefde werkplek ontvluchten.
Hieronder volgt een gedeelte uit een brief van Leo Timmers
Uit het herinneringsboek Kruisheer L.G. Timmers. Het leven en werk van een Udense Vlaming:
Dagelijkse beslommeringen tijdens een reis
Veertien dagen geleden ben ik vertrokken voor mijn broussereis en nu wil ik zo zoetjes aan wel weer eens in een behoorlijk huis slapen. Nu zit ik in een zwart berookte hut en het is zo droog en heet dat de inkt in mijn pen bijna verdroogd. Vannacht daarentegen heb ik het koud gehad. Ik had aan één deken bijna niet genoeg. We hebben de laatste tijd geen schokkende gebeurtenissen gekend. Over de opstand in Leopoldville kwamen alleen summiere berichten via de radio tot ons. Het leek wel of ze wat berichtgeven betrof in Leopoldville bij de Duitsers in de leer waren geweest. Nu is blijkbaar alles weer rustig. Maar toch broeit er wel iets in Afrika.
Vorige week kwam ik tijdens mijn reis in de buurt van een goudmijn. Een Nederlander was hier de baas. Een goede kerel maar een pure heiden. Wel heeft hij een schooltje gebouwd, dat tevens dienst doet als kapel, voor het volk en de kinderen die in zijn kamp wonen. Over een ongelukkige weg bereikten we de rivier de Bili. Een wankele ponton zette ons over en toen waren we nog maar drie kilometer van zijn kamp verwijderd. Je zit daar werkelijk midden in de rimboe, net alsof je aan het einde van de wereld bent gekomen.
De volgende dag bracht ik door bij de heer Hendrix, een koffieplanter. Daar hadden ze goede zin want het had daags tevoren geregend. Als de koffieplant gebloeid heeft, moet hij vlug regen krijgen omdat anders de bloesem verdroogd. Vanwege de grote droogte die dit jaar deze omgeving teisterde, is veel schade op koffieplantages opgetreden. Hendrix heeft al twee jaar op rij veel pech gehad omdat telkens zijn bloesem verdroogde, maar nu waren juist bij hem enkele plaatselijke buien gevallen. Bovendien verwachtten ze ook nog gezinsuitbreiding, dus wat wil je nog meer.
Vorige week was ik in Digbo, dit is het grootste dorp dat wij hier hebben in het gebied van Bondo. Dit dorp beschikt over een groot en schoon kapel bestaande uit leem en met bladeren bedekt. Twee lege benzinevaten met een plank erop vormen het altaar. De tonnen zijn wel helemaal zwart omdat ze gebruikt zijn geweest om olie te stoken. Op het altaar zijn twee platen vastgemaakt, een van het H. Hart en de ander van Maria. Het gezicht van Maria is helaas half weggevreten door de mieren. Links op het altaar staat een verroest conservenblik met prachtige bloemen erin en rechts een onthalsde bierfles eveneens met schitterende bloemen gevuld. Ik ben in dit dorpje goed ontvangen en ik heb al gezien dat ze zelfs al een extra nieuw toilet voor mij hebben gemaakt. Dat aanleggen gaat als volgt. In het struikgewas rond het erf wordt een weggetje gekapt met een scherpe bocht erin. Dit is om het uitzicht en het ‘inzicht’ weg te werken. Op een kleine open ruimte graven ze vervolgens een behoorlijk diepe kuil die ze daarna met stokken dicht leggen, maar zo dat een kleine vierkante opening in het midden overblijft. Over deze opening heen leggen ze dan bananenbladeren en de stokken worden tenslotte weer met een dikke laag aarde bedekt. De WC is klaar. De mieren beginnen echter al gauw aan de stokken te eten en na enige tijd komen eveneens zwermen vliegen op zo’n plek hun maaltijd zoeken. Het gevolg is dat het al gauw een wankel gevalletje wordt dat plotseling kan instorten zodra je op het heuveltje gaat staan, maar ook het geroezemoes van de honderden str…vliegen die aan- en afvliegen maken het tot een onsmakelijke ’toiletruimte’. Daarom graaft iemand, die zijn wereld kent en zijn mensen weet te ontvangen, even een kersvers ‘graf’ voor zijn bezoekers. Hier hebben ze dat gelukkig gedaan.
Groetjes en tot de volgende keer.
Leo Timmers